De laatvlieger is een van de grootste vleermuizen van Nederland. De laatvlieger heeft een tweekleurige vacht met bruin op de rug en koffie-met-melk-bruin op de buik. Kenmerkende eigenschappen van de laatvlieger is zijn formaat en brede vleugels. De laatvlieger kreeg zijn naam omdat hij later uitvliegt dan een andere grote vleermuis, de Rosse vleermuis (Van der Graaf, 2016).
De laatvlieger kent de volgende kwetsbare perioden:
Winterrust: Van november tot maart tot en met april.
Kraamtijd: Van mei tot en met juli.
Paartijd: Van september tot en met oktober.
De genoemde perioden kunnen eerder beginnen of later eindigen, dit is afhankelijk van de lokale klimatologische en meteorologische omstandigheden.
De laatvlieger vliegt twintig tot dertig minuten na zonsondergang uit. Laatvliegers vangen insecten uit de lucht, maar het komt ook voor dat ze prooien van bladeren of van de grond pakken. Ze vangen voornamelijk grotere soorten nachtvlinders, kevers en muggen. De laatvlieger is een gebouwbewonende vleermuis, al is een enkele uitzondering van een laatvlieger in een boomholte bekend. (Van der Graaf, 2016).
Het leefgebied van laatvliegers bestaat uit een netwerk van verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden in de omgeving van verblijfplaatsen.
Foerageergebied:
De laatvlieger jaagt boven open tot halfopen landschap, vooral in de beschutting van opgaande elementen zoals bosranden, heggen en lanen. Hij vliegt vaak op een hoogte van vijf tot tien meter, maar tijdens het vliegen tussen de boomtoppen kan dit hoger zijn. De laatvlieger vliegt meestal op enige afstand van de vegetatie boven (vochtige) graslanden en weilanden, langs kanalen en vaarten, in tuinen en parken met vijvers. Bij windstil weer wordt het open gebied belangrijker. Het foerageergebied ligt in een straal van een tot vijf kilometer rondom de verblijfplaats (Vleermuisnet, 2024).
Vliegroutes:
Indien het mogelijk is volgt de laatvlieger lijnvormige elementen, bij gunstige weersomstandigheden vliegen laatvliegers ook grote afstanden door een open gebied (Vleermuisnet, 2024).
Verblijfplaatsen
De volgende typen verblijfplaatsen maken deel uit van het functioneel leefgebied, waarbij eenzelfde verblijfplaats voor meerdere typen (functies) gebruikt kan worden wanneer die ook voor die functies geschikt is.
Kraamkolonies:
Kraamkolonies van de laatvlieger komen alleen in gebouwen voor. Kolonies van laatvliegers zijn voornamelijk te vinden in dakruimtes en spouwruimtes (vaak in verbinding met elkaar). Woningen met RBB-pannen of sneldekpannen zijn populair bij laatvliegers als verblijfplaats. De pannen of nokpannen steken in deze gevallen vaak iets uit, dit geeft ruimte voor de laatvliegers om in te vliegen en de achterliggende dakruimtes te bereiken. Vanuit dakruimtes kan ook openliggende spouwruimtes bereikt worden. Ook verblijfplaatsen van laatvliegers op (kerk)zolders zijn bekend (Bosch, 2017; Buys, 2017). Een kraamkolonie bestaat uit enkele tientallen dieren en zelden komt het voor dat een kraamkolonie uit meer dan 150 dieren bestaat. Laatvliegers bewonen een netwerk aan verblijfplaatsen en zijn plaats- en gebiedsgetrouw (Vleermuisnet, 2024).
Zomer- en paarverblijfplaatsen:
Laatvliegers kunnen verschillende type zomerverblijfplaatsen hanteren. Zo komen ze voor in spouwmuur, achter de betimmering, onder daklijsten en dakpannen of onder lood rondom de schoorsteen. Ook kunnen enkele mannetjes waargenomen worden achter vensterluiken. In de paartijd worden vergelijkbare verblijven gebruikt (Vleermuisnet, 2024).
Winterverblijfplaatsen:
In de winter zoeken laatvliegers nauwe en relatief droge plaatsen op zoals spouwmuren, spleten en scheuren in zolders, oude kelders en soms ook kieren dicht bij de ingang van grotten. Omdat veel winterverblijfplaatsen niet gevonden worden, is hierdoor relatief weinig bekend over de winterslaapstrategie en winterverblijfplaatsen (Vleermuisnet, 2024).
Kwetsbare periodes
De laatvlieger kent de volgende kwetsbare periodes:
Paartijd van september tot en met oktober.
Winterslaap van november tot maart/april.
Kraamperiode van mei tot en met juli.
Bovenstaande periodes kunnen afwijken door weersomstandigheden.
Eisen aan verblijfplaats
Plaatsing verblijf
Hoogte van invliegopeningen op minimaal 3 meter hoog om predatie te voorkomen. Alleen als een gebouw lager is (bijvoorbeeld arbeidshuisje) kan een minimum van 2,5 meter aangehouden.
Aanvliegroute naar verblijfplaats vrij van obstakels (zoals takken of bomen), kunstlicht (Berthinussen et al., 2018), verstoringen en buiten bereik van predatoren.
Verschillende microklimaten aanbieden (clustering met verschillende richtingen).
Invliegopening
In geval van reeds bestaand verblijf: de invliegopening komt zoveel mogelijk overeen met de oorspronkelijk invliegopening, zodat deze wordt herkend door de vleermuis. Tevens dient deze op dezelfde locatie te zitten zodat die sneller ontdekt wordt.
De toegang tot de invliegopening dient uit ruw (niet scherp) materiaal te bestaan, zodat vleermuizen met landen grip hebben (bijv. hout, stenen, metselwerk, houtwolcement etc.).
Invliegopening, invliegsteen of horizontale open voeg: minimaal 50-100 mm breed en optimaal 25 tot maximaal 35 mm hoog. Ingang licht schuin omhoog oplopend tegen inwatering en gebruik door vogels.
Invliegopening stootvoegen: minimaal 25 mm tot maximaal 35 mm breed en hoogte zelfde hoogte als de steen (50 mm hoog).
Invliegopening dakpan(rand) en daklood: opening minimaal en optimaal 25-35 mm onder pan of loodslab en minimaal 50-100 mm breed. Langs dakrand meerdere of doorlopende invliegrand.
Verblijfplaats
Eenzelfde gebouw kan meerdere typen verblijfplaatsen herbergen in meerdere aantallen.
De verblijfplaats mag niet toegankelijk zijn voor mensen.
Voorzieningen dienen geïntegreerd in de constructie plaats te vinden. Dus onlosmakelijk en duurzaam onderdeel van het object uit te maken.
Materiaal dient geschikt te zijn voor vleermuizen:
De binnenkant moet ruw zijn (Simon et al., 2004) (geen glad beton, folie, kunststof, volkern, of glad hout), niet geverfd en duurzaam. Het materiaal moet voor vleermuizen voldoende grip bieden om te kunnen hangen en zich te kunnen verplaatsen.
Verblijfplaatsen zijn gemaakt van duurzaam materiaal zoals hout, houtwolcementplaat, wedi-plaat, houtbeton of opgeruwd betonmultiplex.
Het materiaal van de verblijfplaatsen moeten voldoende ademend zijn. Bij veel kunststof materialen (zoals bijvoorbeeld EPS bolletjesschuim) kan het erg warm worden in het verblijf en kunnen vleermuizen stikken.
Het toepassen van ondervorsten, dakfolies en dampopenfolies en losse isolatie en pur-afdichtingen dient achterwege te blijven uit de verblijfsplekken onder het dak en in de gevels. Bij gebruik van dampopen folies dient een vleermuisvriendelijke variant (bijvoorbeeld TLX Batsafe) toegepast te worden. Vleermuisvriendelijke dampopenfolie rafelt of pluist niet. Hierdoor raken vleermuizen niet verstrikt in losgekomen kluwen.
Indien dit niet kan worden toegepast moeten ondervorsten, dakfolies, dampremfolies afgedekt te worden met fijnmazig kunststof gripgaas met een maximale maaswijdte van 1 tot 2 mm om verstrengeling te voorkomen. Dit gaas dient voldoende duurzaam te zijn en mag niet makkelijk breken of losgetrokken worden.
Eventueel gebruikte houtbehandelingsmiddels moeten zoogdiervriendelijk zijn.
De bodem van de verblijfplaats moet waterdicht zijn.
Te herstellen of te vervangen verblijfplaatsen onder dakbedekking (met name voor laatvlieger) onder de dakpannen dienen gelijkwaardig te zijn aan bekende verblijfplaatsen onder type RBB-dakpannen en sneldekdakpannen. Hout of ruwe dakbeschot bedekking, overbrugging spouw, geen gladde folies of kunststof afsluitingen, doorgang onder gehele dakbedekking mogelijk, meerdere uitvliegopeningen).
Met name de omkasting aan de onderzijde dient vloeistofdicht te zijn.
Exacte maatvoering afhankelijk van benutting bestaande en te realiseren holle constructie ruimten, zoals overstekken, dakranden, overtollige isolatieplaatranden, schoorstenen, verlaagde plafond, loze zolderruimten, etc.
Groot jaarrond verblijf/massawinterverblijf gewone dwergvleermuis
Tevens geschikt als paarverblijf en jaarrond verblijf.
Alleen inwendig in het gebouw.
In de verblijfplaats moeten verschillende microklimaten aanwezig zijn.
Prefab inbouwkasten voldoen in beginsel niet als standaardoplossing voor deze verblijfsfunctie. Enkel bij geschakelde toepassing van vaak 4 of meer prefab elementen kan deze voldoen aan de functie kraamverblijf voor gewone dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis. Voor de overige soorten is deze oplossing onvoldoende bewezen functioneel voor grootschalige en generieke toepassing.
Minimale oppervlakte van 250 m2. Dit oppervlakte kan behaald worden door bijvoorbeeld met meerdere lagen te werken of door verschillende gebouwonderdelen met elkaar te verbinden, bijvoorbeeld spouwruimte en dakruimte. Toelichting: Deze maatvoering is tot stand gekomen in een studie naar afmetingen van bestaande verblijfplaatsen. De afmetingen hebben een ruime foutmarge. Kleinere verblijfplaatsen hebben ook kans van slagen, maar hiervoor is geen wetenschappelijke onderbouwing.
Variatie in microklimaat is enorm belangrijk voor een kraamkolonie vleermuizen. Dit kan gecreëerd worden door:
Verschillende gebouwonderdelen met elkaar te verbinden, zoals bijvoorbeeld dak en zolderruimte of dak en spouwruimte (spouwruimte heeft vaak een stabielere temperatuur dan de dakruimte waardoor deze als uitwijkmogelijkheid gebruikt kan worden bij warme weersomstandigheden).
Meerdere compartimenten in een verblijf aan te brengen. Bijvoorbeeld door:
Minimaal 3 verschillende compartimenten bestaan waartussen vleermuizen kunnen bewegen.
De compartimenten dienen voor verschillende soorten geschikt te zijn. Houd de volgende diepte
aan voor de laatvlieger: 25-30 mm.
Toepassing onder dakbedekking altijd in combinatie met toegang tot een spouw of loze ruimte in een dakrand of overstek.
Toepassing binnen plangebied afhankelijk van type werkzaamheden. Toepassing enkel in gevel is beperkend voor bijzondere soorten, combinatie verblijf in schoorsteen, brede spouwruimte, loze ruimte in dakrand of overstek of gelaagde ruimte onder dakpannen biedt wel kansen voor soorten als laatvlieger.
Enkel toepassing van plaatvormige gevelkasten biedt onvoldoende functionaliteit voor de bijzondere soorten als laatvlieger. Voor deze soorten dient een combinatie met dakrand, dak en schoorsteen uitgewerkt te worden per project.
Klein zomer / najaarsverblijf
Tevens geschikt als beperkt winterverblijf.
Minimale oppervlakte van 25 m². Toelichting: Deze maatvoering is tot stand gekomen in een studie naar afmetingen van bestaande verblijfplaatsen. De afmetingen hebben een ruime foutmarge. Kleinere verblijfplaatsen hebben ook kans van slagen, maar hiervoor is geen wetenschappelijke onderbouwing.
Deze minimum maat kan gerealiseerd worden d.m.v. meerdere compartimenten of door verschillende gebouwonderdelen met elkaar te verbinden. Bij compartimentering dien met het volgende rekening gehouden te worden:
Zorg voor variatie in diepte zodat verblijf voor meerdere soorten geschikt is
Diepte hangplek voor de laatvlieger: 25-30 mm
Eisen temperatuur, warmte-gradiënt en buffering
Vleermuizen managen hun energieverbruik o.a. met de keuze van verblijfplaats. In het volgende overzicht is de acceptabele minimum- en maximumtemperatuur aangegeven (voor zover bekend) in de periode dat het verblijf gebruikt wordt. Oververhitting is ongewenst, evenals te lage temperaturen, welke immers veel energie kosten.
Verblijven dienen zelfs in de wintersituatie voor de meeste soorten vorstvrij te zijn. Van belang is ook dat de individuen door middel van temperatuurgradiënten altijd een keuze hebben te reageren op relatief warme of koudere weersomstandigheden.
Om dit mogelijk te maken is het noodzakelijk om bij verblijfplaatsen interne verhuismogelijkheden te bieden. Dit kan in het verblijf zelf, bijvoorbeeld door het realiseren van een meerlaagse voorziening waar vleermuizen van de ene laag naar de andere laag kunnen verhuizen. Andere mogelijkheid is om verschillende gebouwonderdelen met elkaar te verbinden. Zoals bijvoorbeeld een dakvlak en een spouwruimte. Voor sommige soorten zoals laatvlieger en meervleermuis is dit een vereiste. Functionele ontwerpen moeten daarom ook altijd interne verhuizing toelaten. Gedeeltelijke overlap in temperatuurgradiënten is van belang voor temperatuurstabiliteit. Een hoge dynamiek in opwarmen en afkoelen is niet voorspelbaar voor vleermuizen en daarom ongewenst.
Verblijven, de wijze waarop, en de materialen waaruit ze gebouwd zijn moeten dan ook een goede buffering hebben, en materialen een hoge warmtecapaciteit. Kleuren aan de buitenkant van voorzieningen moeten oververhitting voorkomen en aan de noordkant van gebouwen juist opname van warmte bevorderen. Dit wil zeggen dat op een zuid- en westgevel die vol in de middagzon liggen, donkere kleuren onwenselijk zijn omdat er dan kans is op oververhitting. Op noord- en oostzijde van gebouw, waar minder zonneschijn op komt, kunnen donkere kleuren juist helpen met warmte opnemen omdat donkere kleuren warmte beter vast houden. De begeleidend ecoloog dient in de toepassing van maatregelen hier rekening mee te houden.
Ook dient rekening gehouden te worden met het aantal invliegopeningen die gerealiseerd worden. Meerdere invliegopeningen kan zorgen voor snellere ontdekking van een verblijfplaats, maar te veel invliegopeningen kan leiden tot tocht in het verblijf. Dit is onwenselijk omdat het tot uitdrogen en afkoelen van individuen kan leiden. Het advies is daarom om te kijken naar het aantal invliegopeningen in de bestaande situatie en dat aan te houden.
Temperatuurvereisten laatvlieger
Zomerverblijf
minimum: 5 ºC
maximum: 40 ºC
Opmerking: Harde grenswaarde niet bekend.
Kraamverblijf:
minimum: 21-25 ºC
maximum: 35-40 ºC
Opmerking: Interne migratie moet mogelijk zijn tussen koele en warme plaatsen.
Winterverblijf
minimum: -2 ºC
maximum: 6.5 ºC
Opmerking: Stabiele temperatuur vereist
Over harde eisen van luchtvochtigheid is weinig bekend. In onderstaand overzicht staat aangegeven wat er bekend (of juist niet bekend) is over de eisen van luchtvochtigheid. Bij soorten waar luchtvochtigheid sterk richtinggevend kan zijn (bijv. baardvleermuis, meervleermuis en gewone grootoorvleermuis) is het aan te raden om omstandigheden zoveel mogelijk overeen te laten komen met bestaande verblijfplaats.
Luchtvochtigheidseisen laatvlieger
Zomerverblijf
Harde grenswaarde onbekend, mogelijk rond 60% relatieve luchtvochtigheid.
Kraamverblijf:
Sterk richtinggevend voor ontwerp. Harde grenswaarden onbekend, mogelijk rond 60% relatieve luchtvochtigheid.
Winterverblijf
Voor winterverblijven en t.o.v. andere soorten relatief droog. Inschatting 65-80% relatieve luchtvochtigheid.
Harde grenswaardes onbekend.
Eisen omgeving
Een geschikt leefgebied bestaat uit een combinatie van onderstaande elementen in de directe omgeving (100 à 200 meter) van de beoogde verblijfplaats. Daar waar er een of enkele elementen ontbreken als gevolg van de werkzaamheden rondom het bouwkundig versterken kunnen deze worden aangelegd. Wanneer er kansen zijn om een ‘plus’ voor het leefgebied aan te leggen wordt dat gedaan. Dit wordt door de projectecoloog bepaald. De volgende elementen dienen aanwezig te zijn om een gebied als geschikt leefgebied te beoordelen.
Nabijheid van water.
Nabijheid van bomenrijen, bossen met open plekken en/of donkere gazons met alleenstaande bomen.
Nabijheid van lijnvormige structuren (bijvoorbeeld bomenrijen en/of bosranden).
Voldoende voedselaanbod (insecten).
Geen directe verlichting op verblijfplaatsen, waterelementen, lijnvormige structuren en alleenstaande bomen die een functie vervullen in het vleermuisnetwerk.
Indien toch verlichting gebruikt wordt dient vleermuisvriendelijke verlichting toegepast te worden (rood of amberkleurig). In lage hoeveelheid lumen, lage armaturen en vooral gericht op het wegdek, waarbij uitstraling naar de omgeving wordt voorkomen.
Indien als gevolg van de werkzaamheden potentiële vliegroutes naar het verblijf verdwijnen dienen deze teruggebracht te worden. Dit kan bijvoorbeeld door het aanplanten van bomen, aanpassen of verwijderen van verlichting of plaatsen van schermen. Het is voor de begeleidend ecoloog reden om dus niet alleen naar het verblijf en het gebouw te kijken maar ook naar het leefgebied en eventuele effecten van de versterking op deze omgeving.
Generieke eis: De binnenkant moet ruw zijn, niet geverfd en duurzaam. Bijv. hout, houtwolcementplaat, houtbeton. Gladde materialen zoals beton opruwen. Opruwen kan met bijvoorbeeld tegellijm of (kunststof) gaas van max 2-3 mm doorsnee.
Toelichting: Vleermuizen hebben grip nodig om te hangen, landen en te verplaatsen.
Generieke eis: Geen ondervorsten, dakfolies, dampremfolies, losse isolatie en pur-afdichtingen in het verblijf. Deze kunnen afgedekt met fijn kunststof gaas (2 mm maaswijdte), zoals PE 5016 of PP5230 of Gripgaas van Unitura. Glaswol in de spouw afdekken met een dunne ruwe plaat. Als alternatief voor standaard dampopen folies is er een vleermuisvriendelijke dampopenfolie op de markt (bijvoorbeeld BAT Safe).
Toelichting: In gewone dampopenfolies, dampremfolies of dakfolies kunnen vleermuizen verstrikt raken.
Generieke eis: Bij gebruik van houtbehandelingsmiddelen moeten deze zoogdiervriendelijk zijn.
Toelichting: Sommige soorten pesticide en antischimmel zijn ook giftig voor vleermuizen.
Generieke eis: De omkasting aan de onderzijde moet waterdicht zijn.
Toelichting: I.v.m. uitwerpselen.
Deze pagina is op 1 februari, 2024 om 9:04 voor het laatst gewijzigd.