Huismus

Passer domesticus

De huismus is een zangvogel die vaak in kolonies broedt in gebouwen en de hoogste dichtheden bereikt wanneer menselijke bebouwing is afgewisseld met groenvoorzieningen (BIJ12, 2022).

Kwetsbare perioden

De huismus kent de volgende kwetsbare perioden:

  • Nest als voortplantingsplaats, meest kwetsbare periode: maart t/m augustus. Indien sprake van late vervolglegsels ook september.
  • Leefgebied in koude periode, kwetsbare periode: januari, februari, november, december.
  • Gebruik standplaats, kwetsbare periode: jaarrond.
  • Nest als verblijfplaats, kwetsbare periode: jaarrond.

De soort is een echte zaadeter. Het dieet van volwassen dieren bestaat voor 90% uit zaden. Jongen worden tot tien dagen na het uitvliegen gevoerd met insecten, dit zijn voornamelijk bladluizen. Huismussen zijn standvogels en de laatste decennia erg in aantal achteruitgegaan. Deze achteruitgang vond de laatste kwart eeuw (50% landelijk) vooral plaats in bebouwde kom. Populaties in het buitengebied blijven nog stabiel (BIJ12, 2022).

Beschermingsstatus

De huismus is een beschermde inheemse diersoort als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming. De huismus staat vermeld op de lijst met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. De nesten van huismussen vallen in de meeste provincies onder categorie 2: “zeer honkvaste koloniebroeders of afhankelijk van bebouwing”. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en beperkt beschikbaar. De huismus staat tevens als gevoelig vermeld op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels (BIJ12, 2022; van Kleunen, 2016; Ministerie van LNV, z.d.). Dit komt omdat het recente herstel nog te beperkt is om te compenseren voor de grote afname die eind vorige eeuw heeft plaatsgevonden (Voor aantalontwikkelingen sinds 1980, zie Sovon (z.d.)). In stedelijk gebied zijn zowel nestgelegenheid als voedselbeschikbaarheid afgenomen. Op het platteland is vooral het voedselaanbod afgenomen (BIJ12, 2022).

Habitat

De huismus heeft een sterke binding met mensen en komt tot broeden in of tegen gebouwen in dorpen en steden, in en bij boerderijen, maneges, kinderboerderijen en andere vormen van bebouwing in het landelijk gebied. De verspreiding van de huismus overlapt met die van concentraties mensen (Sovon, z.d.). Plekken waar menselijke bebouwing wordt afgewisseld met groenvoorzieningen herbergen hogere dichtheden huismussen dan plekken waar het aan groen ontbreekt, of wanneer groen in een laat successie stadium (bos) aanwezig is. De habitat van de huismus moet voldoen aan een combinatie van een aantal elementen, die ook nog eens binnen een straal van enkele meters (dekking bij voedselbronnen) tot enkele honderden meters (nestplek en voedselbronnen) van elkaar moeten liggen. De habitat moet bestaan uit een combinatie van plekken voor nestgelegenheid, voedsel (voor volwassen en jongen), dekking (stekelige struiken, groenblijvende struiken en klimplanten, coniferen, klimop), plekken voor stofbaden en drinkwater. Ontbreekt een van de onderdelen of liggen ze te ver van elkaar verwijderd, dan is de habitat niet geschikt.

Voor zijn voedsel is de soort sterk afhankelijk van wat de mens hem al dan niet bewust biedt. Deze voedselbron moet continu aanwezig, dit kunnen zaden van grassen en onkruiden zijn. Ook wordt de voedselbron van de huismus aangevuld met bessen, bloemknoppen en insecten. In een stedelijke omgeving zijn broodkruimels en andere voedselresten van mensen en hun huisdieren ook een belangrijke voedselbron voor de huismus. In het broedseizoen hebben vrouwtjes voldoende eiwitrijk voedsel nodig om eieren te kunnen leggen, zoals insecten en spinnen. De huismus kent twee typen vaste verblijfplaatsen: de nesten als voortplantingsplaats en groenblijvende struiken en klimplanten als vaste rust- en verblijfplaats (BIJ12, 2022).

Voortplantingsgebied

Nesten van huismussen zijn in de regel te vinden in of tegen allerlei menselijke bebouwing: onder dakpannen, in neststenen en in kieren en gaten in muren. Ook zijn nesten te vinden achter regenpijpen, bij klimop begroeide muren en in nestkasten, dit kunnen ook speciale mussennestkasten zijn. Soms maakt de huismus in holten van bomen of in dichte struiken een nest, maar dat gebeurt alleen als er geen vijanden in de omgeving voorkomen, er voldoende voedsel aanwezig is en alleen de beperkende factor de hoeveelheid nestgelegenheid is. Als geschikte holtes en beschutte plaatsen schaars zijn,  kunnen huismussen vrij hangende en bolvormige nesten in bomen bouwen. Deze boomnesten worden in Nederland maar zelden waargenomen. Binnen enkele meters van de nestplaats moet dekking aanwezig zijn voor de jongen als ze uitvliegen en voor de ouders voordat ze naar het nest vliegen om de jongen te voeren.

De huismus is zeer honkvast. Hij blijft het gehele jaar in de buurt van zijn eenmaal gekozen nest (Sovon, z.d.). Huismussen gebruiken het nest zelf ook het gehele jaar door. In de periode begin april tot en met augustus worden er twee à drie legsels per seizoen gelegd in het nest. Voorafgaand aan het broeden slapen vrouwtjes al op het nest. Tijdens strenge en koude winter wordt het nest ook in de winter gebruikt voor overnachting. In het najaar begint de huismus met het slepen van nestmateriaal naar het nest, waarschijnlijk is dit voor het bekleden van het nest dat door de jongen vervuild is. Huismussen zijn in staat om nieuwe nestplekken te accepteren, indien dit noodzakelijk is. Ook kunnen ze een nieuwe nestplek accepteren als ze een nieuwe partner hebben of als de nestgelegenheid de beperkende factor geworden is.

Functioneel leefgebied
Bij het functioneel leefgebied gaat het om altijdgroene beplanting (heesters en gevelbegroeiing) en dichte beplanting (zoals meidoorn, beukenhagen, coniferen en bamboe) die een dekkingsmogelijkheid tegen predatoren biedt en een rustplaats voor de soort is. De functionele leefomgeving van een voortplantingsplaats en een vaste rust- en verblijfplaats moet het volgende leveren:

  • Er moet continu voedsel te vinden zijn. Bij de plekken waar voedsel gezocht wordt moet in de directe omgeving (binnen 5 à 10 meter; bij aanwezigheid van predatoren dichterbij) dekking aanwezig zijn
    De dekking bestaat uit stekelige struiken, begroeide gevels of schuttingen, groenblijvende begroeiingen, zoals klimop
  • Voldoende inheems groen en enkele grote bomen als leverancier van eiwitrijk voedsel (kleine zachte insecten, bladluizen, larven, rupsen) voor de jongen. Deze elementen moeten binnen 50 meter van de nestplaats te vinden zijn
  • Altijd groenblijvende planten in hagen, gevelbegroeiing of plekken onder daken te gebruiken als collectieve slaapplek (en tevens voor dekking) voor mannetjes, ongepaarde vrouwtjes en juvenielen
  • Niet te veel grote bomen
  • Droge, zandige plekken voor het nemen van een zandbad
  • Water om te drinken en water om in te baden. Er moet binnen 1 à 2 meter dekking aanwezig zijn om op te drogen
  • Plekken waar kleine steentjes of grit gevonden kan worden.

Dit alles moet bij voorkeur zo dicht mogelijk bij elkaar liggen, maar altijd binnen een straal van 100 à 200 meter rond de plek waar gebroed wordt. Deze elementen moeten binnen die straal op meerdere plekken aanwezig zijn.

Eisen verblijfplaatsen

De huismus kent twee typen verblijfplaatsen. Een plek om te broeden (nestkasten, onder de dakpannen) en een aangrenzend gebied dat (groene beplanting, hagen, tuinen, groenblijvende winterverblijfplaatsen zoals klimop etc.) als leefgebied wordt gebruikt. De nieuw aan te brengen of te optimaliseren bestaande nestplekken moeten voldoen aan de hieronder vermelde eisen. Maatwerksituaties kunnen in afstemming met de ecoloog afwijken.

  • De huismus is een soort die een sterke binding heeft met de menselijke omgeving. Deze menselijke omgeving biedt onderdak, voedsel en schuilmogelijkheden (een leefgebied) voor de soort. De compensatiemogelijkheden dienen in een bebouwde omgeving te worden gezocht.
  • De huismus is een koloniebroeder waardoor er altijd tenminste 10 nestplekken in de nabijheid van elkaar dienen te worden aangeboden/aanwezig te zijn.
  • De nestkastopeningen liggen minimaal 50 centimeter uit elkaar in verband met concurrentie.
  • De nestplekken dienen op minimaal 3 meter en maximaal 12 meter hoogte ten opzichte van het maaiveld te worden geplaatst.
  • De invliegopening van een nestkast voor een huismus dient een diameter van 3,5 centimeter te hebben. Bij de invliegopening moet grip en ruw materiaal aanwezig zijn, voorkom gebruik gladde folies, zoals, vogelvides, dampremmende of dampdoorlatende folie en schuim.
  • Minimale broedruimte 12.5 x 12.5 cm oppervlakte, optimale broedruimte: 150 x 150 x 220 mm (maten van prefab nesten kunnen afwijken en nestruimte onder dakpan wijkt ook af).
  • Goede klimatologische omstandigheden: bij voorkeur noord of oost expositie of een ligging in de schaduw van bijvoorbeeld een dakgoot, overstek of zonnepaneel. De nesten mogen niet te heet worden in de middagzon. Zonnepanelen mogen geen warmte afgeven aan de onderkant.
  • De inbouwkasten of maatwerkkasten zijn van voldoende duurzaam materiaal gemaakt en zijn niet behandeld met chemische middelen (BIJ12, 2022).

Eisen omgeving

Een geschikt leefgebied voor de huismus bestaat uit een combinatie van elementen die binnen een straal van 100 à 200 meter maar liefst binnen 50 meter van de beoogde nestplek aanwezig zijn. In de meeste gebieden zijn deze elementen reeds aanwezig. Daar waar er een of enkele elementen verdwijnen als gevolg van de werkzaamheden dienen deze gelijkwaardig te worden teruggebracht. Wanneer er kansen zijn om een ‘plus’ voor het leefgebied aan te leggen wordt dat gedaan. Dit wordt door de projectecoloog bepaald. De volgende elementen dienen aanwezig te zijn om een gebied als geschikt leefgebied te beoordelen.

  • Geschikte nestgelegenheid (met voedselbronnen binnen enkele honderden meters).
  • Aanwezigheid voedsel voor volwassen en jongen door aanwezigheid van voldoende inheems groen en enkele grote bomen als leverancier van eiwitrijk voedsel (kleine zachte insecten, larven, rupsen) voor de jongen. Deze elementen moeten binnen 50 meter van de nestplaats te vinden zijn daarnaast moet er dekking binnen een straal van maximaal 2 tot 3 meter van de voedselplekken aanwezig zijn.
  • Dekking (stekelige struiken, groenblijvende struiken en klimplanten, coniferen, klimop) binnen 5 tot 10 meter (bij voorkeur binnen 2,5 meter) van de nestplaats.
  • Droge, zandige plekken voor het nemen van een zandbad.
  • Water om te drinken en om in te baden. Er moet binnen 1 à 2 meter dekking aanwezig zijn om op te drogen.
  • Plekken waar kleine steentjes of grint gevonden kunnen worden.
  • Niet te veel grote bomen.
  • Winterverblijfplaatsen en plaatsen waar de uitgevlogen jongen met hun ouder kunnen verblijven (zij mogen namelijk niet in het nest verblijven als het vrouwtje aan een vervolglegsel bezig is).

Andere gebruikte bronnen

van Kleunen et al., (2016)
RVO (z.d.)
Sovon (z.d.)