Gierzwaluw

Apus apus

Gierzwaluwen broeden in Nederland over het algemeen in gebouwen in steden en dorpen. De soort heeft een voorkeur voor woonwijken van meer dan 30 jaar oud. Daarnaast is de soort soms te vinden in kerktorens. De gierzwaluw voedt zich met kleine en middelgrote vliegende insecten en in de lucht zwevende spinnetjes (BIJ12, 2023).

Kwetsbare perioden

De gierzwaluw kent de volgende kwetsbare perioden:

  • Voortplanting, meest kwetsbare periode: half april t/m half augustus. Indien sprake van late broedsel ook de tweede helft van augustus.
  • Buiten de bovenstaande maanden overwintert de soort in Afrika.

Aangenomen wordt dat de gierzwaluw van oorsprong een rotsbewoner is, die door de eeuwen heen de rotsen in hebben geruild voor huizen en andere gebouwen. Er zijn echter ook aanwijzingen dat de gierzwaluw van oorsprong in boomholten broedt, zoals nu nog hier en daar in Noord en Oost-Europa gebeurt (BIJ12, 2023).

Algemeen

Gierzwaluwen zijn kleine tot middelgrote vogels met een gestroomlijnd, torpedovormig en donkerbruin lichaam. Ze hebben lange, spitse vleugels en een gevorkte staart (BIJ12, 2023). Qua nestplaatskeuze is de soort zeer honkvast en worden dezelfde broedplaatsen jarenlang achtereen gebruikt. De jonge vogels zoeken bij voorkeur de bestaande (en bezette) nestplekken op en bezoeken die regelmatig en op luidruchtige wijze (giervluchten) voordat ze zelf gaan broeden (na twee, drie of vier jaar). Zo kunnen nestplaatsen decennialang in gebruik zijn. Nieuwe nestlocaties worden ontdekt binnen of aan de rand van een kolonie, soms op grotere afstand (mogelijk nieuwe vestiging van een kolonie). Hierbij hebben gierzwaluwen een zoekbeeld: ze zoeken vooral op plekken die lijken op andere plekken waarvan ze weten dat er nesten kunnen zitten. Jonge, niet-broedende vogels eten en slapen in de lucht. Broedende vogels eten in de lucht en rusten en slapen in de nestplaats. 

Gierzwaluwen zijn trekvogels en zomergasten die eind april / begin mei aankomen in Nederland en eind juli / begin augustus weer naar Afrika vertrekken (BIJ12, 2023; Sovon, z.d.). De gierzwaluw volgt specifieke migratieroutes, waarbij ze al foeragerend naar Afrika en naar hun broedgebieden trekken (Åkesson et al, 2012). De paring vindt zowel in de lucht als op het nest plaats. Gierzwaluwen hebben per legsel meestal 2-3 eieren. Als er een legsel mislukt (bijvoorbeeld bij gevechten) dan kan een vervolglegsel optreden. Er vliegen 2-3 jongen per legsel uit. De jongen kunnen perioden met slecht weer en weinig voedsel goed doorstaan. De jongen worden ‘s nachts nooit alleen gelaten. De gierzwaluw wordt relatief oud (oudste terugvangst van maar liefst 21 jaar). 

Beschermingsstatus

De gierzwaluw is een beschermde inheemse diersoort als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming. De soort is opgenomen in Bijlage III van de Vogelrichtlijn. De gierzwaluw staat vermeld op de lijst met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Op deze lijst vallen de gierzwaluwnesten in de meeste provincies onder categorie 2: “zeer honkvaste koloniebroeders of afhankelijk van bebouwing”. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar”. De gierzwaluw staat niet vermeld op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels (Ministerie van LNV, z.d.). 

Habitat

Voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen
De gierzwaluw brengt het grootste deel van zijn leven vliegend door. Alleen om te broeden verlaten ze tijdelijk het luchtruim en komen ze aan de ‘grond’. In ons land zijn gierzwaluwen voor hun nest afhankelijk van ruimtes in gebouwen. Door sloop en renovatie van oude gebouwen gaat veel broedgelegenheid verloren. Nesten van de gierzwaluw zijn te vinden onder dakpannen, in kieren en gaten in muren en in nestkasten (BIJ12, 2023).

Vliegroute
Gierzwaluwen hebben een vrije vliegruimte rond de nestingang van minimaal circa 1 meter breed en 3 meter diep nodig. Om vaart te maken (en minder kwetsbaar te zijn voor predatoren) laten gierzwaluwen zich uit de nestopening vallen. Daarmee gebruiken ze de hoogte optimaal. Ze hebben vaak specifieke aan- en uitvliegroutes. De gierzwaluw gebruikt de wijde omgeving van de nestplaats om te foerageren (tot 10-50 km). Voedsel wordt verzameld in ballen in de keelzak in foerageervluchten van 30 minuten tot 3 uur. Broedvogels keren elke nacht terug naar het nest. Jonge niet-broedende vogels kunnen voor slecht weer uitwijken naar verder gelegen gebieden. 

Eisen verblijfplaatsen

De gierzwaluw stelt eisen aan zijn verblijfplaatsen. Hieronder zijn de eisen uitgewerkt voor nieuw aan te brengen of te optimaliseren bestaande verblijfplaatsen voor de meeste voorkomende situaties. Maatwerksituaties kunnen in afstemming met de deskundige ecoloog afwijken. 

  • De invliegopening van het nest dient op minimaal 3 meter (liefst hoger dan 5 meter) hoogte te zitten en dient een vrije uitvliegbreedte te hebben van minimaal 1 meter.
  • Geen belemmerende elementen in de in- en uitvliegzone (1 meter breed en 3 meter diep onder de invliegopening), zoals bomen, platte daken, balustrades, borstweringen, vlaggenmasten en tijdelijke steigers met beschermingsdoeken tijdens het broedseizoen. 
  • Bij nestlocaties naast wegen is het van belang dat de uitvliegopening hoog genoeg is (>5 m), zodat er een kleinere kans is op verkeersslachtoffers. 
  • Nestplaatsen mogen niet in de volle zon (direct zonlicht) liggen. Voor een optimaal gebruik plaats je de kasten: 
    • Op het noorden of het oosten.
    • Op een hoek of langs de kopse kant van een gebouw in de koele, schaduwrijke noord- en oostgevels in verband met hoge temperaturen die kunnen ontstaan in de broedruimte. 
    • Als nestgelegenheden tussen 9 en 19 uur in de schaduw blijven onder bijvoorbeeld een dakrand of dakgoot, kunnen andere windrichtingen overwogen worden. 
    • Bij toepassing onder/in overstek of inbouwkast achter de buitengevel geplaatst dan kan deze ook op de gevels met meer zon worden toegepast zolang de nestplaats niet in de zon zit, zolang ze niet direct onder dakpannen geplaatst worden (of middels een isolatieplaat daarvan gescheiden worden). 
  • Afmetingen verblijfplaatsen voldoen aan (BIJ12, 2023): 
    • Een minimum bodemoppervlakte van 350 cm2, bijvoorbeeld 14 x 25 cm, 13 x 27 cm of 15 x 25 cm; bij voldoende ruimte bij voorkeur 600-800 cm2, bijvoorbeeld 40 x 15-20 cm. 
    • Een minimumhoogte van 13 cm; bij voorkeur 15 tot 20 cm
    • Een minimale diagonale maat (in de smalste richting) van 20 cm, zodat de gierzwaluw zich in de kast kan omdraaien. 
    • Een ovale of rechthoekige invliegopening van minimaal 65 mm breed en 30 mm hoog (maximaal 80 mm breed en 35 mm hoog). Om bezetting van de nestruimte door spreeuwen tegen te gaan wordt een maximale hoogte van de invliegopening van 30 mm aangeraden.
    • Afstand tussen invliegopening en bodem maximaal 20 mm (binnenmaat).
    • Invliegopening moet links of rechts in de kast worden aangebracht (circa 20 mm van de zijwand, binnenmaat), zodat er een veilige, donkere hoek in de nestruimte ontstaat. 

Nesten onder daken

In oude gebouwen broeden gierzwaluwen nog vaak onder dakpannen, waarbij ze via kieren tussen pannen, kantpannen of spleten bij het lood of zink het dakvlak kunnen bereiken. Over de keuze van deze nestplaatsen door de gierzwaluwen zelf en de klimaatomstandigheden onder de dakpannen, bestaan verschillende meningen. Gierzwaluwbescherming Nederland heeft middels onderzoek, o.a. met temperatuursensoren en camera’s, aangetoond dat de temperatuur onder dakpannen waar de zon op staat te schijnen boven de 40 °C kan stijgen (zelfs temperaturen boven 60 °C zijn gemeten; Mourmans, 2005). Dakpannen waar de zon op staat geven de warmte door naar het onderliggende dak (ze fungeren dan als infrarood-stralers). Broedende vogels raken bij deze temperaturen oververhit: ze gaan eerst ‘hijgen’ om via verdamping warmte kwijt te raken, waarna ze van het nest afgaan en bij de invliegopening gaan zitten of de nestruimte verlaten. Eieren en jonge jongen (die nog blind zijn en niet uit het nest kunnen kruipen) staan dan bloot aan de infrarood-straling van de dakpannen en gaan dood. Oudere jongen kruipen uit het nest naar de invliegopening en vallen regelmatig naar buiten. Het legsel is dan mislukt, er vliegen geen jongen uit.  

Omdat de meeste daken een hellingshoek hebben van 45° of minder, speelt dit bij alle daken op alle windrichtingen: in de periode april t/m augustus staat de zon in Nederland meer dan 45° boven de horizon (tot 61,5° in juni) en schijnt dan dus ook op daken die op het noorden gelegen zijn. Hoe steiler het dak aan de noordzijde, hoe kleiner de hoek tussen zonnestraling en dakvlak en hoe minder de zonnestraling een opwarmend effect heeft. 

Weer en klimaat 

Het opwarmend effect onder dakpannen is niet elke zomer gelijk, want het houdt direct verband met de hoeveelheid zonnestraling. In koude, sombere zomers kunnen prima jongen grootgebracht worden onder daken. Maar met enkele zonnige en warme dagen kan het al afgelopen zijn met het legsel onder een dak. Bij een hogere buitentemperatuur wordt de temperatuur onder dakpannen ook sneller hoger. Omdat we in Nederland de laatste jaren méér zonnige perioden en hogere temperaturen ervaren in de broedperiode van de gierzwaluwen, en er geen uitzicht is op een verandering van deze trend, komt oververhitting onder daken, en het mislukken van de legsels aldaar, steeds vaker voor. 

Waarom broeden er dan nog steeds gierzwaluwen onder daken? 

Gierzwaluwen zijn gewoontedieren. Ze broeden elk jaar op dezelfde plek. Tegelijkertijd worden de plekken van andere broedparen vastgelegd in het geheugen van de kolonie doordat oudervogels met jonge, niet-broedende vogels langs bekende nestplekken vliegen (de zogenoemde giervluchten, waarbij veel geschreeuwd wordt). Vallen er plekken open, doordat een van beide broedvogels niet of te laat terugkeert uit Afrika, dan wordt de opengevallen plek opgevuld door andere gierzwaluwen. Zo krijgen jonge, 2-3 jaar oude vogels een kans om te gaan broeden op een bestaande en bekende nestplek. Met camera-waarnemingen is gebleken dat als een nest onder de dakpannen mislukt, de vogels het nog enkele jaren proberen en dan een andere plek zoeken. Ook deze nestplekken zitten in het geheugen van de kolonie als bekende en geschikte (want bezette) nestplek. Dergelijke open plekken worden dus snel opgevuld, waarna het nieuwe broedpaar het weer enkele jaren kan proberen. Op deze wijze kunnen plekken in de kolonie bezet blijven, ondanks dat de nestplekken niet of minder geschikt zijn (en er jaarlijks of alleen in warme zomers eieren of jongen doodgaan).

Bij de mitigatie willen we nestplekken aanbieden die elk jaar geschikt zijn voor gierzwaluwen om jongen groot te brengen. Nestplekken onder daken zijn dat niet. Het maakt niet uit of daarbij het dak wel of niet geïsoleerd is.

Nuancering: Dakconstructies verschillen waardoor bij het ene dak er veel meer tocht onder het dak kan optreden. Dit beïnvloedt de temperatuurstijging onder de dakpannen. Ook met zonnepanelen wordt directe opwarming van de dakpannen (op een deel van het dak) tegengegaan. Er zijn echter geen metingen bekend of onder deze omstandigheden de temperatuur onder dakpannen laag genoeg blijft voor gierzwaluwen om succesvol te kunnen broeden. 

Conclusie: gebruik geen dakpannen 

Om bovenstaande redenen wijst Gierzwaluwbescherming Nederland het gebruik van dakpannen als nestplek voor gierzwaluwen ten sterkste af. Het is geen bewezen effectieve maatregel (eerder andersom: het is een bewezen niet-effectieve maatregel). 

Materiaal van nestgelegenheid

Nestgelegenheid moet van voldoende duurzaam materiaal zijn en op een voldoende duurzame wijze worden bevestigd. Bij ophanging moet bevestigingsmateriaal aan de gevel minimaal RVS A4 kwaliteit i.v.m. zeeklimaat. 

Voorzieningen niet in de zon

Ook bij nestkasten aan muren en bij inbouwvoorzieningen die in de zomer aan direct zonlicht blootstaan, blijkt uit onderzoek dat de temperaturen in de voorzieningen hoog kunnen oplopen. Dit is met name bij voorzieningen op oost-, zuid- en westgevels die in de zomer overdag invloed ondervinden van directe zonnestraling (Hoekstra & Van der Lelie, 2021; Hoekstra et al, 2023; EcoQuickscan, 2019; Van der Zwan-Krijn & Kappers, 2023). Op grond van deze onderzoeken worden voorzieningen voor gierzwaluwen uitsluitend geplaatst op gevels die een expositie hebben naar noordoost, noord of noordwest. Op plekken onder dakranden en overstekken die tussen 09.00 uur en 18.00 uur in de schaduw liggen, kunnen op alle windrichtingen voorzieningen geplaatst worden.

Plaats van voorzieningen

Naast eisen van vrije in- en uitvliegmogelijkheden en ligging uit de zon (zie hierboven), zijn er ook andere factoren die het succes bepalen. Hoeken en dakranden van gebouwen zijn favoriet. Gierzwaluwen zijn koloniebroeders, waarbij een kolonie kan bestaan uit één gebouw met veel nesten tot meerdere gebouwen in de buurt met elk één of enkele nesten. Er kunnen meerdere nestplekken op één gebouw geplaatst worden, maar de afzonderlijke nestplekken moeten wel afzonderlijk door de vogels te onderscheiden zijn. Een rij van 10 identieke nestplekken op een eenvormige gevel is daarom niet effectief (in het gunstigste geval zullen na vele jaren alleen de buitenste nestplekken bezet worden). Nestplekken voor gierzwaluwen worden idealiter in groepjes van 3-5 nestplekken aangeboden. Indien in groepjes geplaatst, mogen deze nestplaatsen tegen elkaar worden geplaatst. Richtlijn voor het aantal nestplaatsen per gebouw is: 1-4 nestplekken per huis, 4-10 nestplekken per woningblok of kleine flat en 10-20 nestplekken in een groter gebouw. 

In tegenstelling tot soorten als huismus en spreeuw, laten de gierzwaluwen geen witte poepstrepen achter aan de buitenkant van de nestplekken. Toch is het raadzaam om de nestplekken niet direct boven deuren of ramen te plaatsen, aangezien de oudere jongen wel hun staart uit de nestruimte kunnen steken om naar buiten te kunnen poepen. Enkele tientallen gierzwaluwpoepjes op de stoep aan het eind van het broedseizoen duidt aan dat er succesvol gierzwaluwen zijn uitgevlogen. 

Lokgeluiden

Indien de nestplaatsen op een nieuwe, voor gierzwaluwen nog onbekende, locatie worden geplaatst, is er alleen succes binnen een beperkt aantal jaren te verwachten indien er gierzwaluwgeluiden worden afgespeeld met behulp van een lokinstallatie, om zo de gierzwaluwen naar de nieuwe plek te lokken. Deze geluiden moeten alleen in de directe omgeving hoorbaar zijn (niet te hard en niet de hele dag door). Een uur in de ochtend en/of in de middag is voldoende. Stilte geeft gierzwaluwen de kans om veilig de plek te onderzoeken. Geluid ’s-avonds betekent ‘plek is bezet’ en bespoedigt dus de vestiging niet. Zie verder de aanwijzingen op de website van Gierzwaluwbescherming Nederland. 

Andere soorten 

Gierzwaluwnesten worden vaak ook benut door huismus, koolmees of spreeuw. Dit is positief voor de gierzwaluwen, omdat deze soorten een geschikte nestplek daarmee kunnen aanwijzen aan de gierzwaluwen. Gierzwaluwen zijn in staat huismussen, koolmezen en spreeuwen uit nestplekken te verdrijven. Voor de huismus dient dan ook een alternatief te zijn b.v. in de vorm van alternatieve nestplaatsen met een opening van ø 35 mm. 

Gebruikte bronnen

Algemeen 

BIJ12, 2023
GBN, z.d.

Broedbiologie, broedperiode, kalender en effect van hoge temperatuur op broedsucces 

Wortelboer, 2015

Migratie

Åkesson et al, 2012

Temperatuur in nestplaatsen

EcoQuickscan, 2019
Hoekstra & Van der Lelie, 2021
Hoekstra et al, 2023

Mourmans, 2005
Sovon (z.d.)
Van der Zwan-Krijn & Kappers, 2023