Gierzwaluwen zijn gewoontedieren. Ze broeden elk jaar op dezelfde plek. Tegelijkertijd worden de plekken van andere broedparen vastgelegd in het geheugen van de kolonie doordat oudervogels met jonge, niet-broedende vogels langs bekende nestplekken vliegen (de zogenoemde giervluchten, waarbij veel geschreeuwd wordt). Vallen er plekken open, doordat een van beide broedvogels niet of te laat terugkeert uit Afrika, dan wordt de opengevallen plek opgevuld door andere gierzwaluwen. Zo krijgen jonge, 2-3 jaar oude vogels een kans om te gaan broeden op een bestaande en bekende nestplek. Met camera-waarnemingen is gebleken dat als een nest onder de dakpannen mislukt, de vogels het nog enkele jaren proberen en dan een andere plek zoeken. Ook deze nestplekken zitten in het geheugen van de kolonie als bekende en geschikte (want bezette) nestplek. Dergelijke open plekken worden dus snel opgevuld, waarna het nieuwe broedpaar het weer enkele jaren kan proberen. Op deze wijze kunnen plekken in de kolonie bezet blijven, ondanks dat de nestplekken niet of minder geschikt zijn (en er jaarlijks of alleen in warme zomers eieren of jongen doodgaan).
Bij de mitigatie willen we nestplekken aanbieden die elk jaar geschikt zijn voor gierzwaluwen om jongen groot te brengen. Nestplekken onder daken zijn dat niet. Het maakt niet uit of daarbij het dak wel of niet geïsoleerd is.
Nuancering: Dakconstructies verschillen waardoor bij het ene dak er veel meer tocht onder het dak kan optreden. Ventilatiepannen kunnen de tocht onder het dak versterken. Dit beïnvloedt de temperatuurstijging onder de dakpannen. Met zonnepanelen wordt directe opwarming van de dakpannen (op een deel van het dak) tegengegaan. Er zijn echter geen metingen bekend of onder deze omstandigheden (met meer ventilatie of met zonnepanelen) de temperatuur onder dakpannen laag genoeg blijft voor gierzwaluwen om succesvol te kunnen broeden.
Op een steil dak (50-60°) van bijvoorbeeld een oud kerkgebouw gericht op het noorden (NNW tot NNO) kunnen zouden dakpannen overwogen kunnen worden. Aandachtspunten bij geschikte dakpannen zijn:
- De invliegopening van de dakpannen moet groot genoeg zijn;
- De afstand van het dakbeschot tot de opening van de dakpan mag maximaal 5 cm zijn (de invliegopening moet in het ‘dal’ van de pan zitten, anders kan de gierzwaluw er niet meer uitkruipen);
- De oppervlakte van de dakpan vóór de invliegopening moet glad zijn, zodat gierzwaluwen gemakkelijk met flinke snelheid de invliegopening in kunnen vliegen;
- De invliegopening moet direct op het vlak van de dakpan beginnen (er mag geen ‘drempel’ aanwezig zijn), anders kunnen de gierzwaluwen de opening niet invliegen, of zijn ze extra tijd kwijt met het binnengaan van de dakpan waardoor ze kwetsbaarder worden voor predatie en door spreeuwen (hun concurrenten) gegrepen kunnen worden;
Omdat er geen dakpannen op de markt zijn die aan bovenstaande eisen voldoen, is de maatregel niet succesvol uit te voeren. Het zelf maken van gierzwaluwdakpannen, door het monteren van een huifje op een dakpan waar een gat in is gemaakt (zie eerdere versies van de mitigatiecatalogus) is riskant, doordat de dakpan en het huifje van verschillende materialen gemaakt zijn (en verschillend uitzetten en krimpen bij verandering van temperatuur) waardoor de huifjes na enkele jaren losraken.